publicatie

Datum: 24-11-2022

In ruimtelijke ontwerpopgaven wordt het gebruik van data steeds belangrijker. Vooral op de wat kleinere, architectonische schaal vindt datagedreven of parametrisch ontwerp veelvuldig toepassing. Op de grotere schaal, die van de gebiedsontwikkeling, is dit nog minder vanzelfsprekend. Welke mogelijkheden biedt data voor dit type opgaven? Wat zijn de kansen, wat de valkuilen? Om antwoord te krijgen op deze vragen organiseerde AORTA het ontwerpend onderzoek Interactielandschap Utrecht.

terug naar Magazine Interactielandschap

Tekst: Leon Sebregts, architect | architectuurhistoricus

De zaal is goed gevuld bij de slotbijeenkomst van Interactielandschap Utrecht op woensdagavond 16 november 2022. Een gemêleerd gezelschap van studenten, ontwerpers, ontwikkelaars en medewerkers van overheden is naar het hoofdkantoor van vastgoedontwikkelaar AM op Papendorp gekomen. De prikkelende titel van de avond ‘The computer has a better idea’ en de fraaie line-up van sprekers verklaren wellicht de grote opkomst. BASTA urbanism, IMOSS en Sweco gingen de uitdaging aan om bedrijvenpark Papendorp, een van de plekken die zich volgens de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 (RSU 2040) tot stedelijk knooppunt moet ontwikkelen, middels een datagedreven onderzoek onder de loep te nemen. Naast een presentatie van de resultaten van dit ontwerpend onderzoek, verzorgen ook Arup, Studioninedots en MVRDV presentaties met betrekking tot het onderwerp. Steffen Nijhuis, onderzoeksleider van de afdeling stedenbouw van de TU Delft en klankbord in het project Interactielandschap Utrecht, voorziet de presentaties van een inleiding. Tussen de verschillende bijdragen door is er steeds kort de tijd voor reflectie, zodat de aanwezigen de grote hoeveelheden aangeboden data kunnen verwerken.

Verteren

‘Verwerken’ blijkt een steeds terugkerend thema. In zijn inleiding heeft Nijhuis er een nog mooier woord voor: ‘verteren’. Het hebben van grote hoeveelheden data betekent nog niet dat je ook kennis hebt. Laat staan een ontwerp. De mens zal altijd een belangrijke rol spelen in het wegen van de resultaten en het maken van de beslissingen. Hoewel Nijhuis beelden uit Kubricks 2001: A Space Odyssee als achtergrond van zijn presentatie gebruikt, is het schrikbeeld van de computer die het geheel van de mens overneemt volgens hem niet aan de orde.

Steffen Nijhuis (foto: AORTA)

Volgens Nijhuis is de potentie van digitale technologie en data in ruimtelijke plannen enorm groot. Tegelijk ziet hij dat die potentie maar voor een klein deel wordt benut: ‘De digitale cultuur staat eigenlijk nog in de kinderschoenen.’ De digitale gereedschapskisten van ontwerpers zijn vooral gevuld met tools die bekend en functioneel zijn. Tools waarmee je een ontwerp kunt verduidelijken of mooie presentatietekeningen kunt maken. In de fasen voorafgaand aan de presentatie- en visualisatiefase wordt relatief weinig van digitale middelen gebruikgemaakt. Digitale technologie kan volgens Nijhuis ook functioneren als extern cognitief instrument dat faciliteert en bemiddelt in het proces van kennisverwerving en ontwerp. Het kan op twee manieren nieuwe inzichten opleveren. In de eerste plaats door de ontwerpkennis die je ook op analoge wijze zou kunnen verkrijgen, op een preciezere, systematische, transparante en gekwantificeerde wijze te genereren. In tweede instantie kan het ‘nieuwe’ soorten informatie opleveren doordat het mogelijk is informatielagen, wetenschapsgebieden en gegevensbronnen te koppelen en te integreren.

Vanuit de zaal komt de vraag hoe het dan zit met het intuïtieve karakter van ontwerpen? Ontwerpers maken toch een groot deel van hun beslissingen op basis van ervaring en ‘gut feeling’? Nijhuis beaamt dit en koppelt zijn antwoord aan een thema dat gedurende de avond nog vaak zal terugkomen: de objectiviteit van (open) data. Je moet je volgens hem altijd realiseren dat datasets met een bepaalde doelstelling zijn gemaakt. Veelal komt deze doelstelling niet overeen met het doel dat je zelf met de data hebt. En ook bij het inbrengen van parameters in een model worden bepaalde aannames gedaan. Digitale ontwerpmiddelen zijn volgens Nijhuis een verlengstuk van het brein, maar zeker geen vervanging. Er zal altijd nog een schetsrol aan te pas moeten komen om tot het best mogelijke plan te komen.

Knooppunt Papendorp

De objectiviteit van data is ook een belangrijk onderwerp in de presentatie van IMOSS, BASTA urbanism en Sweco. Voordat Joram van Otterloo van IMOSS en Bas Horsting van BASTA tot de conclusies komen van het ontwerpend onderzoek Interactielandschap Utrecht, lichten zij hun werkwijze toe. Vooraf vroegen zij zich vooral af op welke wijze data ingezet kan worden als ontwerpmiddel en op welke wijze het de te maken keuzes kan verrijken. Als casus koos men voor Papendorp omdat dit van de beoogde knooppunten uit de RSU 2040 op dit moment nog het minst als stedelijk knooppunt functioneert.

(beeld: IMOSS/ BASTA urbanism)

Papendorp is een monofunctioneel bedrijventerrein. ’s Avonds is het er uitgestorven en donker, zoals de bezoekers van de slotbijeenkomst hebben kunnen ervaren. Als ‘plek tussen stad en platteland’ is Papendorp volgens Van Otterloo en Horsting een zeer geschikte casus om het principe van de ’tien-minutenstad’ uit de RSU 2040 en daarbinnen nog specifieker het thema ‘de vertraagde stad’ op los te laten. Aan de ene kant legt de gemeente met het streven naar de tien-minutenstad de nadruk op mobiliteit. Aan de andere kant moet de stad ook genoeg mogelijkheden aanbieden voor rust en groen, die passen bij ‘de bescheiden identiteit van Utrecht’. Welk scenario past Papendorp eigenlijk het best: stedelijke knoop of rustpunt in de stad? Een erg interessante vraag, zeker in het geval van bebouwing van de polders ten zuiden van de A12. Papendorp wordt dan het geografische centrum van de stedelijke agglomeratie Utrecht-Nieuwegein-IJsselstein. Door eindeloos veel (open) datasets te analyseren, valideren en waarderen, wilde het ontwerpteam de opgave uit de RSU 2040 aanscherpen. Wat vertellen de aantallen wandelpaden, prullenbakken, (ontbrekende) bankjes, bomen en sportvoorzieningen over de plek? Met name de relatie tussen recreatievoorzieningen en bereikbaarheid werden geanalyseerd. Zonder in dit verslag heel uitgebreid op de resultaten van het onderzoek in te gaan, blijkt op dit vlak rondom Papendorp een ‘gat te vallen’.

(beeld: IMOSS/ BASTA urbanism / Sweco)

Het onderzoek van IMOSS, BASTA en Sweco toont aan dat data niet alleen gebruikt kan worden om een plek te analyseren, maar ook als middel om te toetsen. Het laat op zeer inzichtelijke (en confronterende) wijze zien dat de tien-minutenstad er voor een mobiel persoon heel anders uitziet dan voor een minder mobiel persoon. Op weg naar de rechtvaardige stad, een van de uitgangspunten van de RSU 2040, is dit onderzoek daarom belangrijke input om de opgave te herijken.   

(beeld: IMOSS/ BASTA urbanism/ Sweco)

In hun lessons learned komen Van Otterloo en Horsting terug op de objectiviteit van data. Ze liepen er bijvoorbeeld tegenaan dat er van de gemeente Utrecht zeer veel (open) data voorhanden was, terwijl dat in het naastgelegen Nieuwegein niet het geval was. Hierdoor ontstaat vanzelf al een onevenwichtig beeld. Ook een andere conclusie van Nijhuis onderschrijven zij. Data is slechts een hulpmiddel. Ontwerpers moeten hun vakkennis en professionele intuïtie blijven gebruiken om slimme combinaties te maken.

Smakkelaarspark

Het tweede project dat tijdens de bijeenkomst aan de orde komt, is Smakkelaarspark naast station Utrecht Centraal. Studioninedots, ZUS en Arup werken hier gezamenlijk aan de invulling van zoals ze zelf zeggen ‘het oog van de orkaan’. Datagedreven ontwerp heeft in belangrijke mate bijgedragen om van een van de drukste plekken in Utrecht een groene en rustige plek te maken.

Matthew Vola van Arup ziet de toepassing van data in ontwerpprocessen als dé manier om de grote uitdagingen van vandaag het hoofd te bieden. Data moet volgens hem helpen om het aloude paradigma van Viollet-le-Duc en Sullivan, ‘form follows function’, om te buigen in ‘form follows sustainability’. Middels diverse schema’s en tabellen laat hij zien dat de beslissingen die in de beginfase van bouwprocessen worden genomen de meeste invloed hebben op de uiteindelijke kosten en prestaties van een gebouw. Zeker in een wereld waarin processen en regelgeving steeds complexer worden, kan parametrisch ontwerpen eraan bijdragen om in een vroeg stadium weloverwogen en met vertrouwen bepalende beslissingen te kunnen nemen. 

Ook bij Smakkelaarspark was dit het geval. Stijn de Jongh, associate architect bij Studioninedots, vertelt dat het doel vanaf het begin af aan was een aantrekkelijk park te maken, ondanks het omvangrijke bouwprogramma. Uitgangspunten als een maximale bezonning in het park, minimale geluidsbelasting in het park en op de gevels van de woningen, minimale windhinder en maximaal zicht vanuit de woningen op het park werden door Arup als parameters in een computermodel ingevoerd. Ook voor het comfort van de woningen werden parameters bedacht. Op basis van de optimale volumes die het model genereerde, is Studioninedots vervolgens gaan slijpen om van de volumes architectuur te maken.

Smakkelaarspark (beeld: Arup/ Studioninedots)

De vragen uit het publiek haken hier op aan. Hoe kun je kwaliteit en gevoel in parameters vangen?  Zoals bijvoorbeeld de menselijke maat? Vola en De Jongh zijn het erover eens dat dit veel lastiger is dan bij kwantitatieve criteria. Bij Smakkelaarspark is een poging gewaagd de sociale veiligheid in het park te beoordelen op basis van het kwantificeerbare aantal ogen vanuit de woningen op het park. In de daadwerkelijke uitwerking van dit soort ‘zachte waarden’ is en blijft een belangrijke rol voor de ontwerper weggelegd. Data is dus een middel om in de beginfase van een project tot een (soms verrassende) configuratie te komen, maar daarna fungeert het vooral als toetsingsinstrument. De combinatie van digitale middelen en ontwerpersintuïtie leidt volgens Vola en De Jongh tot het optimale resultaat.

Meer over het parametrisch ontwerpproces van Smakkelaarspark en enkele andere projecten van Arup lees je hier.

SolarScape

De laatste presentatie van de avond is van Sanne van der Burgh, directeur van MVRDV NEXT. Haar rol en die van haar team binnen het bureau omschrijft Van der Burgh als volgt: ‘MVRDV NEXT werkt onder de motorkap om de projecten van MVRDV mogelijk, mooier en groener te maken. We automatiseren zodat we meer tijd hebben om te spelen.’

In haar presentatie laat Van der Burgh zien dat de regelgeving, waar Vola het ook al over had, tegenwoordig zo complex is dat overheden de gevolgen van de regels zelf niet meer inzichtelijk hebben. In een aantal projecten en onderzoeken stelt het bureau met behulp van digitale middelen de regels ter discussie. Het is volgens Van der Burgh de taak van architecten om in de omgang met datasets zoveel mogelijk vragen te stellen. Wie heeft de data gemaakt? Waar komt het vandaan? Wat was het doel? Hoe wordt het gebruikt? Misschien mist de data wel compleet zijn doel of was de persoon die de data maakte bevooroordeeld?

Sanne van der Burgh (foto: AORTA)

MVRDV’s jarenlange fascinatie voor ‘verantwoorde verdichting’ leidde in Bordeaux tot het masterplan Bastide Niel, dat volledig is afgestemd op de zoninval en de regelgeving van de gemeente. Als een reeks messcherpe ijsschotsen ligt het eerste gerealiseerde bouwblok van de uitbreidingswijk op de oostelijke oever van de rivier de Garonne. Van der Burgh noemt het project enigszins gekscherend ‘een ode aan de ambtenaar die de regels heeft gemaakt’.

Maquette SolarScape op de IABR 2022 (foto: AORTA)

Op de afgelopen Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR) presenteerde MVRDV een onderzoeksproject dat net als het plan in Bordeaux de manier waarop we met onze eigen regels omgaan ter discussie stelt. Zou het niet beter zijn in plaats van absolute eisen uit te gaan van kwaliteitseisen? Het door MVRDV ontwikkelde computermodel SolarScape onderzoekt in Rotterdam de relatie tussen de noodzaak tot verdichting en het beleid met betrekking tot publiek zonlicht. Volgens de Hoogbouwvisie 2019 mag te ontwikkelen hoogbouw geen negatieve invloed hebben op de daglichttoetreding op representatieve plekken in de stad, de zogenaamde ‘sunspots’. SolarScape extrudeert alle mogelijke ontwikkellocaties in Rotterdam tot hun maximale, in de Hoogbouwvisie vastgestelde hoogte. De delen van de bouwvolumes die een negatieve invloed hebben op de sunspots worden met één druk op de knop verwijderd. Het resultaat is een soort berglandschap van 3d pixels dat laat zien waar verdichting door middel van hoogbouw het meest kansrijk is. Van der Burgh gelooft dat de tool het gesprek tussen de stad en ondernemers kan stimuleren om tot verantwoordelijke ontwikkelingen te komen. Het toevoegen van kwaliteit aan de stad en de noodzaak van verdichting kunnen op die manier hand in hand gaan.

Bekijk hier een video van het onderzoeksproject SolarScape:

Democratisering van het ontwerpproces

Met de presentatie van Van der Burgh komt een laatste belangrijke vraag aan bod. Kan datagedreven ontwerpen ervoor zorgen dat ontwerpprocessen meer democratisch worden? Alle projecten van vanavond tonen aan dat het simuleren van ontwerpscenario’s feedback loops oplevert die de onderhandelingen tussen publieke en private stakeholders kunnen visualiseren en kwantificeren. Voor Nijhuis zijn die feedback loops cruciaal, omdat ze de verbinding vormen tussen ontwerp en realiteit. Om écht inzicht te krijgen, te kunnen reflecteren op beleid en een grootschalige participatie mogelijk te maken, is er nog veel werk te verzetten om interfaces van digitale hulpmiddelen beter te laten aansluiten op het intuïtieve dat onlosmakelijk met ontwerpprocessen verbonden is.

Heeft de computer een beter idee? Dat niet per se, leert deze inspirerende avond ons. De computer heeft vaak meer, andere en meer gelaagde ideeën. Het blijft echter mensenwerk deze op waarde te schatten en in te zetten om, zoals Nijhuis het mooi verwoordde aan het eind van de avond, ‘plekken te maken waar mensen later herinneringen aan hebben’.   


Over Interactielandschap Utrecht

Dit artikel is onderdeel van Interactielandschap Utrecht, een ontwerpend onderzoek geïnitieerd door architectuurcentrum AORTA, in samenwerking met ontwerpers IMOSS bureau voor stedebouw, BASTA Urbanism en Sweco. In dit onderzoek is verkend wat er gebeurt als digitale technologie een sturend instrument wordt bij gebiedsontwikkeling, en ontwerpers eerder betrokken worden bij de selectie, analyse en verwerking van data. Maken we dan andere keuzes over wat en waar we iets bouwen? Papendorp/A12-zone, die in de Regionale Strategie Utrecht 2040 is aangewezen als nieuw stedelijk knooppunt, diende hierbij als testcase. Het project is financieel mede mogelijk gemaakt door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.

Wil je meer weten? Neem dan contact op met Manon Mastik van AORTA, mmastik@aorta.nu

terug naar Magazine Interactielandschap

Ook interessant: