WELZIJN EN SCHOONHEID IN DE NAOORLOGSE WIJK
Hester van Gent ontleedt de stedenbouw van Kanaleneiland. Want zonder de ‘grammatica’ te begrijpen kun je haar niet aanpassen om de klimaatproblemen in de wijk op te lossen.
De ontwerpers zagen de wijk indertijd als één grote compositie, als een systeem met allerlei onderdelen. Van Gent legt uit hoe de ideeën voor Kanaleneiland schatplichtig zijn aan het CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne), een groep moderne architecten, stedenbouwkundigen en groenontwerpers die tussen 1928 en 1956 naar een manier zocht om via de architectuur de complete samenleving te verbeteren. Het ging dus niet alleen over stenen, maar ook over de mensen.
Leestijd ca 25 minuten
Deel 1
De naoorlogse wijk Kanaleneiland in zuidwest Utrecht werd ontwikkeld als één grote compositie, één ontworpen systeem. Maar dat was in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Het is de vraag of dit systeem nog is toegerust op actuele opgaven als klimaatadaptatie en energietransitie. Met deze kwesties in het achterhoofd formuleerde architectuurcentrum Aorta de vraag om voor Kanaleneiland een visie te maken me een systeem dat stoelt op het oude en is toegerust op het nieuwe. Die visie wordt idealiter vertaald naar een ‘ontwerpgrammatica CIAM 2.0’, en verwoord en verbeeld in een ‘routekaart’ waarin de resultaten met ontwerpprincipes voor een klimaatbestendige aanpak staan, die niet alleen bruikbaar zijn voor Kanaleneiland, maar ook toepasbaar voor naoorlogse uitbreidingswijken in het algemeen.
Om deze vraag te beantwoorden organiseerde Aorta in het voorjaar van 2019 twee ontwerpateliers met ontwerpers, waterspecialisten en een mobiliteitsadviseur van de gemeente Utrecht, zogenaamde visiting critics uit het bouwdomein, het klimaat en de cultuurhistorie, en Paul Achterberg, landschapsarchitect en directeur van Atelier Quadrat, als ateliermeester.
En? Is uit deze twee ateliers een visie met ontwerpgrammatica ‘CIAM 2.0’ voor Kanaleneiland en voor de gemiddelde Nederlandse naoorlogse wijk voortgekomen? Laten we, om hier een antwoord op te kunnen geven, de vraag eerst eens ontleden, en beginnen bij het begin: de grammatica.
Ontwerpgrammatica
Een ‘grammatica’ is de beschrijving van het systeem achter een taal. Een taal is immers meer dan een willekeurige optelsom van woorden. En wat een systeem precies is? Een ‘doelmatig geordend samenhangend geheel van bij elkaar horende dingen en hun onderdelen; ook wel een stelsel genoemd’, aldus de digitale Van Dale. In het Youtube-filmpje Waarom heeft taal een grammatica nodig legt docent Nederlands Arnoud Kuijpers uit dat een stelsel van losse woorden niet voldoet bij het voeren van een gesprek of het vertellen van een verhaal. Door zelfstandig naamwoorden in een bepaalde volgorde te zetten en van ‘hulpwoorden’ te voorzien, voegt de gebruiker betekenis toe en brengt hij of zij ‘systeem’ aan in de taal.
Iets soortgelijks geldt voor een ontwerpgrammatica. Ook daar is de grammatica te beschouwen als de beschrijving van het systeem achter de ontwerptaal. Die grammatica verschilt, net als bij andere taalsoorten, per gebruikte taal. De grammatica van de classicisten is anders dan die van de Bossche School en verschilt van de ontwerpgrammatica die uit de CIAM‐beweging voortvloeide, hoewel ontwerptalen niet geïsoleerd ontstaan en elkaar beïnvloeden.
Nu we een beeld van het begrip ontwerpgrammatica hebben, is de logische vervolgvraag die hieruit voortvloeit wat een ‘CIAM‐ontwerpgrammatica’ eigenlijk inhoudt, waar AORTA over spreekt, en wat het achtervoegsel 2.0 betekent.
CIAM
Eerst maar eens het begrip CIAM. Het gedachtegoed van CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) is nog niet zo gemakkelijk samen te vatten; de CIAM‐beweging is tussen 1928 en 1956 actief en wordt in 1959 officieel opgeheven. In de tussentijd vinden er tien congressen plaats, waarin de deelnemers telkens verschuivende denkbeelden ventileren. CIAM ontstaat als een reactie op de traditionele bouw en ontwikkelt zich tot pleitbezorger van het modernisme en een goede en goedkope volkshuisvesting. Bekende leden zijn Le Corbusier en Sigfried Giedion en – vanuit Nederland – Mart Stam en Cornelis van Eesteren. Tijdens het tiende en tevens laatste congres draait de wind: een groep architecten onder de naam Team X bekritiseert openlijk het functionalistische gedachtegoed van CIAM en pleit voor een meer centrale plaats van mens en gemeenschap binnen de architectuur en stedenbouw.
Wat Team X onder meer afwijst, is het Charter van Athene, de persoonlijke uitwerking door Le Corbusier van het vierde CIAM‐congres met als thema De functionele stad, waarvan Van Eesteren voorzitter was. Hoewel het Charter geen objectief verslag is maar Le Corbusiers visie op de samenleving, is de CIAM‐gedachte er duidelijk in te herkennen. Volgens Le Corbusier is het Charter van Athene een reactie op de ‘chaos in de steden’, veroorzaakt door de industrialisatie. Mensen leven opeengepakt in bouwvallige huizen onder onhygiënische omstandigheden, de ommelanden worden opgeslokt en de impact van de nieuwe mechanische transportvormen is groot en negatief. Om deze omstandigheden te verbeteren bevat het handvest een lange reeks aanbevelingen, van de regionale schaal tot op het niveau van de woningplattegrond. Enkele uitgangspunten uit het handvest zijn:
- De stad zal het karakter krijgen van een onderneming die zorgvuldig is onderzocht en deel uitmaakt van aan een strak totaalplan
- Stad en regio krijgen een wegennet in verhouding tot het doel en gebruik
- Wonen, werken, recreatie en circulatie zijn de vier stedenbouwkundige sleutelfuncties
- Industriële gebieden zijn gescheiden van woongebieden door middel van een groenzone
- Vrijstaande hoogbouw maakt ruimte voor royale groengebieden die nauw zijn gedefinieerd. Hiervoor zetten architecten de nieuwste technologie in.
- Woonbuurten krijgen de beste plekken in de stedelijke ruimte qua typografie, klimaat, zonlicht en beschikbaarheid van groene ruimte (geen woningen situeren langs hoofdverkeersroutes)
- Binnen de stedenbouw is de woning de basis, gevuld met ruimte, frisse lucht en zonneschijn (licht, lucht en ruimte). Om deze kernen te voorzien van dagelijkse voorzieningen, worden ze gegroepeerd in bewoningseenheden van de juiste omvang en met elkaar worden verbonden door passende infrastructuur.
Enzovoort.
Dit is zoals gezegd slechts een greep uit de uitgangspunten. Het totale handvest is te beschouwen als een aanzet tot een systeem, waarin de vier sleutelfuncties van stad en regio in onderlinge verhouding tot elkaar worden geplaatst en met elkaar verbonden door op maat gemaakte infrastructuur.
Punt 92
In zijn handvest benadrukt Le Corbusier de sleutelrol voor architectuur bij de ontwikkeling van steden: ‘Architecture is the key to everything’. Architectuur groepeert de woningen tot zorgvuldig doorgerekende woonbuurten en reserveert open ruimten waarin bouwmassa’s in harmonieuze proporties staan. Architectuur plant het transportsysteem dat de verschillende functies met elkaar verbindt. En, zo staat er ‐ haast tussen neus en lippen door – ‘Architecture is responsible for the well‐being and the beauty of the city.’ Op deze intrigerende zin uit het handvest komen we later nog terug. Eerst richten we ons op de CIAM‐grammatica. Om hier een beeld van te krijgen beperken we ons tot de vraag hoe die taal zich in de Nederlandse naoorlogse uitbreidingswijk heeft ontwikkeld.
CIAM in Nederland
Ook Nederland raakt onder invloed van CIAM. Cornelis van Eesteren verweeft zijn modernistische gedachtegoed dat hij ontwikkelde voor het Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam (AUP) in het vierde CIAM-congres, en zet in Nederland de modernistische toon voor andere Nederlandse uitbreidingswijken die worden aangelegd om de prangende woningnood na de Tweede Wereldoorlog te verkleinen.
Van Eesteren schrijft (…) in ‘de 8 en Opbouw’ (het tijdschrift van de Nederlandse ontwerpers van het Nieuwe‐Bouwen) dat de conclusies van het [vierde] congres konden worden samengevat als ‘een betere woonomgeving (meer licht en lucht, meer groen), een efficiëntere organisatie van het verkeer en een betere situering van de industrie’.
Generieke grammatica
Inzoomend op de naoorlogse wijken in Nederland blijken de meeste een reeks kenmerken gemeen te hebben, die, gebundeld, zijn te beschouwen als een afgebakende ontwerptaal met een eigen grammatica, gestoeld op de CIAM‐uitgangspunten. Deze generieke elementen zijn gegroepeerd in een ruimtelijk en functioneel systeem van berekeningen die de omvang van functies bepalen en een configuratie van gescheiden sleutelfuncties, met elkaar verbonden door groen en infrastructuur.
Enkele kenmerken van die Nederlandse CIAM‐ontwerpgrammatica zijn:
- De wijkgedachte: middels een analytische, rekenkundige aanpak werden voorzieningen (winkels, kerken, werkplekken, speelterreinen) berekend naar omvang en verdeeld over de wijk, en kon de wijk zelfstandig functioneren.
- Het helder en gescheiden structureren van de functies wonen, werken, recreatie en transport (grootschalige werkomgevingen zijn van de woonbuurten gescheiden).
- Het omringen van de wijk met een hoofdgroenstructuur die zich vertakt naar de lagere schaalniveaus
- Het gebruik van de nieuwste technologie die het niet alleen mogelijk maakt om gestapeld te bouwen, maar ook om in korte tijd zoveel mogelijk woningen te bouwen
- Het ordenen van de woningen met een gunstige bezonning in stroken of bouwblokken die op hun beurt weer worden geconfigureerd tot zogeheten stempels die in de wijk worden herhaald.
- Het ruimtelijk ontwerp als samenspel van stedenbouw en groen.
Enzoverder.
Het zijn bekende fragmenten uit de CIAM‐ontwerpgrammatica van de Nederlandse naoorlogse wijken, die meestal wordt samengevat met de woorden ‘licht, lucht en ruimte’. Kan je daarmee een modernistische wijk volledig beschrijven? Is het ontwerp voor het naoorlogse woongebied in het algemeen en Kanaleneiland in het bijzonder daarmee voldoende te vatten? Nee. Waar dat aan ligt? Dat heeft te maken met die ene aanbeveling onder punt 92 uit het Charter van Athene: ‘Architectuur is verantwoordelijk voor het welzijn en de schoonheid van de stad’.
CIAM in Kanaleneiland
Het inrichten van de functionele stad voor het welzijn van de bewoner komt uitgebreid aan bod in het handvest: de uitgangspunten staan voor een groot deel ten dienste van de verbetering van de leefomstandigheden in steden. Maar de schoonheid van stad en wijk? Hoe Le Corbusier dat wilde bewerkstelligen is minder helder uiteengezet. Gaat het om de ‘harmonieuze verhoudingen’ van de bouwvolumes? Of schuilt die schoonheid puur in het vertalen van de berekeningen en analyses naar een ontwerp? Die laatste mogelijkheid brengt de term ‘ingenieurskunst’ in herinnering; het feit dat er schoonheid kan zitten in de slanke uitgestrektheid van een dam, of in de ‘afleesbaarheid’ van de staalconstructie onder het dak van een fabrieksgebouw. Op die manier kan de term ‘schoonheid’ ook verwijzen naar het feit dat de maat van de kraanwagens waarmee het materiaal voor de systeembouw werd vervoerd valt terug te lezen in de ruimte tussen de woonstempels van Kanaleneiland‐Zuid.
Hoe het ook zij, in het Charter van Athene wordt de verantwoordelijkheid voor die schoonheid gelegd bij de architectuur.
Specifiek
Die schoonheid, het gevoel voor verhoudingen, contrast, compositie en ruimte, is ook wel aan te duiden met het begrip ‘ruimtebeeld’. Dit ruimtebeeld wordt op gebouwniveau geborgd door de architect en de welstandscommissie, maar gaat, op een hoger schaalniveau, over de opeenvolging van massa en ruimte en de manier waarop eenheden in de wijk op elkaar inspelen en intensiteit in het plan brengen. Vergelijken we dit aspect van ruimtelijke planning met de grammatica van een taal, dan kunnen we dit ruimtebeeld ‐ deze schoonheid of esthetiek ‐ een taalstijl noemen, ofwel, de manier waarop de taal is gebruikt en zijn weerslag heeft gekregen in het ontwerp. Waar de ontwerptaal gedeeltelijk een generiek voortvloeisel is gebleken uit de koker van CIAM, komt de stijl veeleer tot uitdrukking in de manier waarop de ontwerper op haar context – in het geval van Kanaleneiland op Utrecht – reageert. In de specifieke kenmerken van de ruimten, de manier waarop de ruimten zijn begrensd, belicht, gekneed en van ritmiek voorzien, herken je de stijl ‐ en daarmee een deel van de identiteit ‐ van het gerealiseerde ontwerp.
Aorta heeft met Paul Achterberg van Atelier Quadrat een ateliermeester benoemd die als geen ander juist dit ruimtebeeld weet te ontrafelen, niet in de laatste plaats omdat hij de rol van ontwerper niet ziet als een planner die puzzelt op de manier waarop het gewenste programma een plek kan krijgen, maar als iemand die ruimte maakt, en het gewenste programma als afgeleide daarvan weet te situeren. Het verschil is een manier van kijken: naar massa of naar ruimte.
Hoewel Aorta in haar opgave strikt genomen alleen de grammatica en niet de stijl van het ontwerp noemt, is het juist dit ruimtebeeld – naast, vanzelfsprekend, de stempel die de bewoners op de wijk drukken ‐ dat Kanaleneiland tot Kanaleneiland maakt. Het is dan ook terecht dat Achterberg precies dát aspect – de gebezigde stijl bij de CIAM‐ontwerptaal voor Kanaleneiland ‐ in zijn cultuurhistorische analyse van de wijk, voorafgaand aan de ateliers, benadrukt. Want zonder de stijl blijft de taal algemeen. Zonder het ruimtebeeld blijven de ontwerpmiddelen van CIAM generieke kenmerken die we in nagenoeg elke naoorlogse wijk kunnen vinden.
Hoe hebben de ontwerpers van Kanaleneiland die algemene CIAM‐grammatica vertaald naar de wijk? Wat is hiervan het ruimtebeeld? Dat valt te lezen in de cultuurhistorische analyse van Achterberg. Hieronder staan enkele elementen genoemd:
Oriëntatie
Misschien wel het meest in het oog springende kenmerk van Kanaleneiland is de ‘richting’ van de wijk. Kanaleneiland is generiek in het feit dat de wijk een modernistische uitbreiding met repeterende verkavelingsstructuren is, waarbinnen ‐ in navolging van de Nederlandse CIAM‐inzichten ‐ de benodigde voorzieningen aanwezig zijn. Maar kenmerkend voor Kanaleneiland is haar ligging, evenwijdig aan het Amsterdam‐Rijnkanaal. Dit lijkt een vanzelfsprekend gegeven ‐ het kanaal volgt een richting, dus ligt het voor de hand de wijk daar parallel aan te situeren ‐ dat het de moeite niet loont daar verder nog aandacht aan te schenken. Daarnaast keert deze oriëntatie vaker terug in de naoorlogse wijk, omdat het een optimale bezonning oplevert. Maar voor Utrecht‐West betekent deze richting meer dan een optimale bezonning. Achterberg laat zien dat de identiteit van dit stadsdeel mede wordt bepaald door deze kenmerkende noordoost‐zuidwestoriëntatie. Vanaf de binnenstad kent Utrecht‐West een opeenvolging van parallelle lijnen: Catharijnesingel, Croeselaan ‐ Amsterdam‐Rijnkanaal. Langs dit kanaal hecht Kanaleneiland zich aan de rest van de stad door deze kenmerkende richting over te nemen.
Contrast en articulatie
Een ander specifiek kenmerk van Kanaleneiland is het stadslandschap van de wijk. Een algemene eigenschap van de CIAM‐ijk is het feit dat de ontwerpers groen en water inzetten als contramal van de bebouwingsvelden en, in navolging van het handvest, park Transwijk tot buffer tussen industrie‐ en woongebied hebben gemaakt. Maar specifiek voor Kanaleneiland is haar ligging aan het kanaal, en hoe Noord en Zuid in ruimtelijk opzicht van elkaar verschillen. Noord heeft het Pelt‐ en Attleeplantsoen die dwars op het kanaal liggen, met de Marshalllaan evenwijdig aan het water, Zuid heeft een andere stempelstructuur door de rationalisatie van de bouw, en biedt daarmee ruimte voor een groot, centraal gelegen veld, het Marco Poloplantsoen, dat met haar uitlopers is verbonden met het kanaal aan de westkant en Park Transwijk aan de oostkant.
Ook kenmerkend voor Kanaleneiland is, hoe de groenontwerpers licht en schaduw inzetten voor de beleving van het Kanaal. De straten dwars op het kanaal zijn ter hoogte van het water gemarkeerd met boomclusters. Het is een voorbeeld van wat Achterberg articulatie noemt. Zonder articulatie blijft alleen de herhaling in de wijk over, verliest deze haar contrapunten, en vloeit de scherpte uit de wijkopzet. Andere voorbeelden van karakteristieke articulaties zijn de drie tienlaagse flats die in het randpark langs het Kanaal als vooruitgeschoven posten de rest van de wijk aankondigen, en, op lagere schaal, de vormgeving van de plinten in de herhaalde vijfhoogflats. Op deze plek komen architectuur, groen en stedenbouw samen in een architectonische verbijzondering van de plint, een benadrukking van de entree met een luifel, en een groene voet met opgaand groen. Wanneer deze symbiose verdwijnt, doordat bijvoorbeeld het groen is weggehaald of vervangen door de schraalte van een grasmat, verdwijnt de groene markering van de grens tussen openbaar en privé.
Ziehier enkele fragmenten van de CIAM‐gedachte, geprojecteerd op het naoorlogse Kanaleneiland, in het handschrift van de ontwerpers Van der Stad, Fledderus, Galjaard en Van Alff.
Nu we een globaal beeld van de CIAM‐taal in Nederland hebben en hoe deze is vertaald naar Kanaleneiland, hoeven we alleen nog het laatste deel van Aorta’s vraag naar een ontwerpgrammatica 2.0 voor Kanaleneiland te ontrafelen, de betekenis van de toevoeging ‘2.0’.
2.0
De toevoeging 2.0 duidt meestal op een verbeterde versie van, bijvoorbeeld, een computerprogramma. De identiteit van het oude programma is in de nieuwe versie nog wel leesbaar – er is geen sprake van een ontkenning ‐ alleen zijn de onderdelen die niet goed functioneerden aangepast, zodat het geheel beter werkt. Ook kan het zijn, dat de programmaontwerper nieuwe eigenschappen heeft bedacht die hij in een volgende versie verwerkt, waardoor het programma een grotere gebruikswaarde krijgt. 2.0 draait om verbetering.
Aorta doelt met het achtervoegsel 2.0 in ieder geval op een aanpassing van de grammatica om de klimaatproblemen in de wijk op te lossen. De ingrepen die hiervoor nodig zijn, moeten de grammatica dus niet ontkennen, maar opwaarderen opdat deze klimaatbestendig wordt. Wel is het zaak om hierbij in de stijl van de wijk te blijven. Of daar bewust van af te wijken, als daar aanleiding voor is.
Het aanpassen van een grammatica is ook het moment om onderdelen die niet goed functioneren te verbeteren. En anders dan bij een computerprogramma, kan het zijn dat de grammatica en de stijl in de loop van de tijd vertroebeld en onleesbaar zijn geraakt, door een gebrek aan onderhoud of door aanpassingen in de wijk.
Welke klimaatvragen er in Kanaleneiland spelen, onderzocht ingenieursbureau Tauw. De nadruk lag daarbij op de wateropgaven. Het blijkt dat de straten van Kanaleneiland goed in staat zijn om hevige piekbuien (van 80 mm in 70 minuten) op te vangen, omdat het water zich gelijkmatig verdeelt over de wijk. Het vasthouden van water tegen de droogte is wel een opgave voor de wijk. Verder valt op dat de locaties waar hittestress optreedt naast het winkelcentrum, twee nieuwbouwlocaties treft (Hart van Noord en woongebouw de Koopman). De verkoelende effecten van het groen in de wijk zijn vanzelfsprekend afwezig op de plekken waar dit groen in de loop van de tijd is verschraald of weggehaald.
2
Nu we de vraag van Aorta ‐ een toekomstvisie op Kanaleneiland met een ontwerpgrammatica die voldoet aan de term CIAM 2.0 ‐ hebben ontrafeld, is het tijd om hem te beantwoorden, door de ontwerpateliers die Aorta organiseerde tegen het licht te houden. Wat zijn hiervan de uitkomsten? Visie Achterberg hanteert het vertrekpunt dat in Kanaleneiland geen grootschalige verdichting is gewenst. De ruimtelijke en groene kwaliteit van de tuinstad biedt tegenwicht aan de grootschalige verdichting van de Merwedekanaalzone aan de oostzijde en de aanleg van Leidsche Rijn aan de westzijde. Ontwikkeling hoort immers samen te gaan met het aanwijzen van ruimte. Die ruimte biedt Kanaleneiland.
Het eerste ontwerpatelier maakt duidelijk dat in de plannen voor de Merwedekanaalzone (MWKZ) de nodige ruimte ontbreekt om lucht te bieden tussen de geplande bouwmassa’s. Om die reden tekenen de atelierdeelnemers een groene zone aan de Merwedekanaalzijde van de Europalaan, als beantwoording van Park Transwijk, en geven ze de beoogde groenstructuur in de plannen voor de MWKZ meer maat. Wanneer visiting critic Van Santen opmerkt dat de MWKZ oorspronkelijk onderdeel was van Kanaleneiland, wordt de kritiek toegespitst op de verdichtingsopgave in Utrecht‐Zuidwest. Haar opmerking toont dat er niet zozeer een omgevingsvisie nodig is voor Kanaleneiland of de Merwedekanaalzone. Waar het de gemeente aan ontbreekt om vragen over verdichting, klimaat en energie, maar ook mobiliteit en parkeren te beantwoorden op een schaal die daarbij past, is een visie op het stadseiland als geheel. Het atelier is hiertoe een eerste bescheiden aanzet, maar verdient een gedegen uitwerking.
Grammatica en stijl
In het tweede atelier zoomen de adviseurs en ontwerpers in op de CIAM‐grammatica van Kanaleneiland-Noord. Ze schuren tegen de grenzen van de taal en esthetiek van de wijk en gaan er dikwijls overheen. Zo wordt het inpassen van klimaatmaatregelen een oefening in taal en stijl: door de strakke compositie van het platte vlak, de kenmerkende plattegrond van Kanaleneiland, lijkt het werken met CIAM‐grammatica bedrieglijk eenvoudig, de zoektocht naar groene plekken voor waterberging als een schuifspelletje met functies: parkeerplaatsen worden geclusterd in een vak, het groen in een ander vak, het speelterrein schuift door. Het ordenen van functies, gescheiden van elkaar, komt overeen met de CIAM‐taal. Maar dat het zo eenvoudig niet is, blijkt vooral wanneer de nieuwe plattegrond een vertaling krijgt in profielen. Een straatprofiel met een goot in het midden? Een vreemde eend in de CIAM‐stijl. Achterberg spreekt van een ‘natte‐dweilprofiel’, waardoor de gebouwen naar elkaar gaan hellen en de spanning uit het straatbeeld sijpelt. Een profiel voor het Peltplantsoen dat op één oor ligt? Een asymmetrie in een symmetrisch vlak en daardoor een afwijkende keuze. Daarentegen is de suggestie om de groene vlakken aan de Bernadottelaan tot stoere waterbassins met een betonnen rand te transformeren een voorstel dat zich vanzelfsprekend voegt in de taal van de wijk; CIAM-grammatica-2.0.
Daarnaast kent elke ontwerper de neiging een vormgever van zijn tijd te zijn, dat wil zeggen dat hij voor bepaalde opgaven oplossingen aandraagt die kenmerkend zijn voor de tijdgeest. In de jaren ’70 van de vorige eeuw ging klimaatadaptatie bijvoorbeeld steevast gepaard met regentonnen en kronkelige wadi’s. De ontwerpoplossingen die in het atelier het huidige tijdsbeeld representeren zijn de fietsstraat en de tijdelijke parkeergarage als uitingen van een tijdsgewricht waarin de auto vooralsnog meedoet maar naar verwacht het straatbeeld niet lang meer zal domineren. Het zijn oplossingen die vragen om een vertaling naar CIAM-grammatica.
Dit schuren tegen en overschrijden van de CIAM‐taalgrenzen is een vanzelfsprekende manier om als ontwerper en adviseur de taal in de vingers te krijgen en te onderzoeken wat zich voegt in de wijk en wat niet.
Het atelier duurt te kort om een ontwerpgrammatica CIAM 2.0 te ontwerpen. Wel komt er een verrassende conclusie uit de werksessies voort: de oorspronkelijke opzet van Kanaleneiland, het gecomponeerde contrast tussen wat ruimte is en wat massa, wat groen is en wat asfalt, is vertroebeld geraakt. Dat geldt vooral voor de groenstructuren. De afgelopen jaren heeft de auto alle ruimte gekregen om te parkeren. Hij knabbelt aan het groen, blikt het straatbeeld in en bezet soms het trottoir. Ook andere ingrepen in de ruimte gaan die contrastwerking tegen. Zo is de groene voet die de overgang tussen gebouw en openbare ruimte markeerde, verschraald of grotendeels weggehaald. De atelierleden zoeken de ruimte voor klimaatadaptatie dan ook niet zozeer in nieuw aan te leggen structuren, maar eerder in het opschonen en opruimen van de oorspronkelijke opzet. Voorbeelden hiervan zijn de Marshalllaan en het Peltplantsoen, waar de atelierdeelnemers de bebouwing uit wegtekenen en de parkeerplaatsen verwijderen, ten behoeve van groen dat water opvangt. Daar komt bij dat het aanbrengen van nieuwe oppervlaktewaterverbindingen kostbaar is en, gezien de infrastructuur rond de wijk, waarschijnlijk niet voldoende waterkwaliteit zal opleveren.
De oplossing van ingenieursbureau Tauw om middels drainage van de ondergrond het water te brengen waar het moet zijn is effectief voor het geleiden en bergen van water. Misschien niet zichtbaar, zoals een groen dak, maar op een slimme manier gebruikmakend van de opgespoten ondergrond, die als een spons met water kan worden gevuld, en bij verzadiging naar het grondwater afvoert. Het is een elegante manier om de ondergrond van Kanaleneiland effectief te benutten. Een vorm van onzichtbare ingenieurskunst; CIAM‐grammatica 2.0.
Routekaart
Atelier Quadrat heeft de bevindingen uit de ateliers verwerkt in een aanzet voor een ontwerpgrammatica en deze in een opeenvolging van schalen tot een routekaart gemaakt. Wie deze routekaart bestudeert zal concluderen dat het gelukt is om een CIAM‐grammatica 2.0 te maken voor de naoorlogse wijk in het algemeen, zonder de onmogelijke ambitie de volledige CIAM‐grammatica van de Nederlandse wijk in kaart te brengen.
In de opbouw van tien karakteristieken van groot naar klein – van de autonome ligging van het CIAM‐stadsdeel tot de bouwkundige structuur van de stempel – klinkt de echo van het Charter van Athene dat op alle schaalniveaus ontwerprichtlijnen meegeeft en deel en geheel verweeft tot een systeem. Elk kenmerk gaat vergezeld van adviezen ter verbetering, en wat dat voor het klimaat kan betekenen, met Kanaleneiland als voorbeeld.
De routekaart maakt duidelijk dat minder geslaagde kenmerken van de naoorlogse wijk om aanpassing vragen: Het autonome stadsdeel is bijvoorbeeld gebaat bij een aantakking van het langzaam verkeersnetwerk op de omliggende gebieden als Oog in Al en Utrecht‐West. En het toevoegen van woningen in de plinten van de flats waar zich nu bergingen bevinden, maakt het straatbeeld levendiger: een verbeterde grammatica.
Maar bovenal is de routekaart een oproep tot de herwaardering van de naoorlogse wijkopzet. Een uitleg van oorspronkelijke grammatica. Niet vanuit een hang naar nostalgie en ook niet uit angst voor sloop. Maar wel omdat de naoorlogse wijk er nu eenmaal is, en, in het geval van Kanaleneiland, niet meer tot zijn recht komt, sinds hij als het ware verscholen ligt achter parkeerplaatsen, ongelukkig geplaatste nieuwbouw, of aangetaste groene lijnen. Maar wel omdat het van duurzame ingenieurskunst getuigt om dat wat al voor handen ligt weer over het voetlicht te brengen, in plaats van complexe nieuwe ingrepen voor te stellen. En ook, simpelweg, omdat sommige uitgangspunten uit de CIAM, vertaald in de naoorlogse wijk, in de huidige tijd bestaanswaarde hebben, zoals de groene ruimten tussen de bouwmassa’s en de oriëntatie van de bebouwing op de zon, die maakt dat zonnepanelen hier goed gedijen.
Interessant in dit verband is de column die Van Santen eerder voor Aorta schreef. Zij wijst er in haar teksten vaak op dat hedendaagse opgaven al veel eerder ontwerpvraagstukken waren. In deze column nu, laat zij zien dat er in het ontwerp voor Kanaleneiland aandacht voor gezondheid was. Dat uitte zich onder meer in het ruime park Transwijk en de situering op loopafstand van speelplekken en winkels. Gezondheid maakt, net als hygiëne en een gezond klimaat, deel uit van het ‘welzijn’ waar het Charter van Athene en de naoorlogse wijk naar streefden. Niet veel nieuws onder de zon dus.
Dát is dan ook de verdienste van cultuurhistorie: niet zozeer dat het ons toont hoe het er in het verleden aan toeging, maar ook vooral dat het vak een verbinding legt tussen de huidige opgaven en hoe daar in het verleden al vaak over werd nagedacht. Ging het in de CIAM niet over het welzijn van de stad? Natuurlijk moeten we de ogen niet sluiten voor het feit dat onder het mom van het welzijn van de stad zoals CIAM dat voor ogen had de meest radicale plannen zijn doorgedrukt, met sloop van goed functionerende wijken tot gevolg. Maar dat wil niet zeggen dat we hierdoor elke modernistische wijk moeten afwijzen. Wel wil het zeggen dat elke wijk een analyse verdient van de oorspronkelijke uitgangspunten en het welslagen van haar opzet.
Ruimte speelt een grote rol in het welzijn van de wijk. Ruimte is groen, biedt plek om te spelen en verbindt de functies met elkaar. Ruimte houdt de woning op afstand van wegen en kan ook water bufferen. Ruimte biedt ruimte aan welzijn. Maar de echte waardering schuilt in hoe de bebouwing, de ruimte en het groen een gezamenlijk spel vormen; dat is bedacht waar de doorzichten lopen en waar de blik wordt beëindigd in een boompartij, de balans tussen herhaling en verbijzondering. De manier waaróp ruimten worden gevormd. En dat brengt ons weer terug bij wat er ontbreekt aan de grammatica: stijl. De stijl, of aspecten van schoonheid van de wijk, het ruimtebeeld, wordt in de routekaart niet met zoveel naam genoemd.
Logischerwijs, omdat, zoals we hebben gezien, die schoonheid nauw is verbonden met hoe de naoorlogse wijk is ingebed in de stad. Die aandacht voor het ruimtebeeld is in de routekaart dan ook vooral terug te vinden in de voorbeelduitwerking voor Kanaleneiland‐noord. Hierin heeft Achterberg elementen uit de ateliers samengevoegd tot een schematische aanzet tot een ontwerp. Het lijkt een eenvoudig schema, maar schijn bedriegt.
In het schema krijgen de ruimtelijke elementen tussen twee stempelkwadranten – de Marshalllaan en het Peltplantsoen – hun groene karakter weer terug. In het groen wordt water geborgen. Om die ruimtelijke elementen vrij te spelen van verkeer, worden de autowegen in het voorstel niet rondom de kwadranten gelegd, maar juist door de stempelkwadranten geleid. De parkeeroplossing zoals die is bedacht in Kanaleneiland‐noord: het benutten van de pleinruimten, is hier eenvoudig aan te koppelen. De kracht van het schema zit in het feit dat elke functie een vanzelfsprekende plek krijgt toebedeeld in de compositie van de wijk en het autoverkeer verschoven wordt ten opzichte van de groenstructuur. Al is het is nog maar een schema.
De routekaart is een mooie aanzet tot een klimaatadaptieve modernistische wijk en tot een herwaardering van de Nederlandse CIAM 1.0. Maar naast de routekaart verdient iedere naoorlogse uitbreidingswijk een analyse van haar stijl, zodat elke ontwerper die zich buigt over zo’n gebied de schoonheid ervan kan begrijpen. Want welzijn en schoonheid staan niet los van elkaar. Ze zijn samen één systeem.
Hester van Gent
Literatuur
- CIAM. Geraadpleegd in juni 2019 via de website van het Van Eesteren Museum.
- Le Corbusier. 1973. The Athens Charter (vertaald door: A. Eardly). New York: Grossman Publishers
- Hoog, A. de e.a. 2009, Naoorlogse stadswijken, tussen stad en park, leidraad voor ruimtelijke ontwikkeling, Wageningen: Blauwdruk
- Kuijpers A. & Taalprof. 2015. Waarom heeft taal een grammatica nodig? Geraadpleegd in mei 2019 via YouTube.
- Santen, B. van 2016. Wat maakt een naoorlogse wijk zo bijzonder? Geraadpleegd in juli 2019 via deze website.