Er zijn allerlei redenen om erfgoed vroegtijdig te betrekken bij het denken over de toekomst van Rijnenburg. Voor een deel zit hem dat in identiteit en inspiratie, voor een deel ook in de kwaliteit van het historische landschapskader. Maar er is ook een belang aan de zijde van de ontwikkelaars. Want met name de archeologie is zo alomtegenwoordig in het hart van de toekomstige woningbouwlocatie dat de kosten voor onderzoek en opgraven voor sommige delen van Rijnenburg al gauw een serieuze factor kunnen worden. Daarmee is er een stevige ingebouwde prikkel om het archeologische bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien.
Door: Erik Graafstal
Dit was ook altijd de grondgedachte van het Verdrag van Valetta (‘Malta’): behoud in de bodem laten opwegen tegen de kosten van onderzoek en opgraven, want ‘de verstoorder betaalt’. Alleen krijgen we dat in Nederland zelden echt goed geregeld. Het gebeurt bijna nooit dat de kosten voor archeologisch onderzoek tot wezenlijke aanpassing van bouwplannen leiden. Bij inbreidingen en vervangende nieuwbouw moeten de ‘gaten in de stad’ immers worden opgevuld. En bij grote ontwikkelingen als Rijnenburg komt de archeologie vaak pas goed in beeld als de masterplannen zijn getekend, ontwikkelposities onderhandeld en grondexploitaties opgestart. Planaanpassing is dan doorgaans niet meer aan de orde.
Principes
In Rijnenburg is er alle reden om dit anders aan te pakken. Neem alleen al de restgeul waarlangs de meeste Romeinse nederzettingen liggen. Daarin kunnen we werkelijk van alles verwachten: bewoningsafval, houtconstructies, offerplaatsen, kleine vaartuigen en ecologisch materiaal, zoals zaden, stuifmeel en nieuwe bronnen van kennis zoals environmental DNA. Met name langs de oevers van nederzettingen is de rijkdom aan vondsten en informatie dusdanig dat je hier als erfgoedhoeder een rood lint omheen zou willen spannen. Maar ook als ontwikkelaar wil je hier eigenlijk je vingers niet aan branden, want de onderzoekskosten van deze zones zullen erg hoog zijn. De bedoeling van het project is dan ook om een topcategorie van archeologische terreinen in beeld te brengen waar de dichtheid aan informatie (en dus ook de financiële last van onderzoek) zo hoog is dat inpassing al gauw een aantrekkelijk alternatief wordt. Slim combineren met ‘groene’ functies ligt dan voor de hand.
Dat is geen appeltje-eitje. Openbaar groen moet op een goede manier worden verdeeld over het nieuwe woongebied, ook als antwoord op hittestress. Dat brengt een bepaalde maat met zich mee, die lang niet altijd zal stroken met de omvang van archeologische sites. Daarbij komt: in mooie, schaduwrijke parken staan bomen; bomen hebben wortels; en wortels willen naar het grondwater toe – dwars door de archeologie heen. Andere groene functies in de sfeer van sport en spel hebben hun eigen logische locaties, maatvoering en inrichtingseisen.
Nu al tekent zich een interessante puzzel af rond mogelijke dubbelfuncties voor archeologische terreinen: wat kan er straks allemaal binnen die groene stempels? Welke functies zouden er passen? Welke meerwaarde kan de archeologie daar brengen? Daarbij dienen zich heel specifieke vragen aan. Bijvoorbeeld: kun je ook groene schaduw creëren zonder diepe wortels? Voordat we aan de gang gaan met het ontwerpend onderzoek, willen wij al dit soort vragen uitdiepen en zien te beantwoorden. Daarbij zal ook de archeologische monumentenzorg uitgedaagd worden tot innovatief denken. Want: moeten per se altijd complete nederzettingen worden bewaard? Of is partieel behoud (en partieel onderzoek) van een zo breed mogelijke dwarsdoorsnede door de ‘voorraad’ archeologie misschien een beter gebaar naar de toekomst?
Profielen
In de aanloop naar het ontwerpende onderzoek gaan wij normprofielen opstellen voor de verschillende situaties die zich voordoen bij inpassing van archeologie en overig erfgoed (openbaar groen; wegen en straten; bouwblokken; overige functies, waaronder sport en spel). Vervolgens gaan we die normprofielen ijken op het toekomstige bouwpeil, oftewel de mate waarin de bouwterreinen worden opgehoogd (vuistregel: 1,0 m boven waterpeil) en vergelijken met de actuele maaiveldhoogte. Deze verschilt zomaar een halve meter voor de verschillende vindplaatsen, waarbij de archeologische resten doorgaans direct onder de ca. 30 cm dikke bouwvoor beginnen. Een generiek peil van 1,2 dan wel 1,6 m +NAP zal een enorm verschil gaan maken op de kans om grotere delen van het Romeinse cultuurlandschap te bewaren onder de nieuwe woonwijk (en daarmee onderzoekskosten te vermijden).
Wij voorzien daarbij een waardevolle wisselwerking tussen de belangen van de archeologische monumentenzorg en de klimaat-adaptieve uitdagingen van deze tijd. Kunnen we een ‘groen stempel’ voor Rijnenburg definiëren dat antwoord geeft op het steeds reëler probleem van hittestress en tegelijk kans biedt om een dwarsdoorsnede van het archeologische cultuurlandschap te bewaren? Een interessante verkenning wordt ook die naar het waterbergend vermogen. Welke rol kan de Romeinse restgeul in dit verband spelen? Zou deze soms kunnen herleven als een lange, kronkelende wadi door de hele wijk? Was die laagte in de Romeinse tijd ook al belangrijk voor de ontwatering van de erven, meer dan als waterweg wellicht? Want hoe diep was die rivier toen eigenlijk nog? Omstreeks februari 2024 willen wij hiernaar gericht onderzoek doen door middel van proefsleuven.
Scenario’s
In de loop van 2024 wordt het menens: dan gaat het gemeentelijke projectteam Rijnenburg aan de slag met ruimtelijke scenario’s. De grote uitdaging wordt de archeologie. Die ligt straks als een doorlopend tapijt onder het tekenpapier. Daarom willen we eerst, in maart/april, een ontwerpend onderzoek laten plaatsvinden, speciaal over de inpassing, betekenisgeving en verbinding van archeologische terreinen en ander erfgoed. Als input hebben we daarbij niet alleen de voorafgaande exercities rond normprofielen en peilen, maar ook twee technische deelstudies/adviezen over de mogelijkheden en effecten van boombeplanting respectievelijk oppervlakkige waterberging op archeologische terreinen.
Tijdens het ontwerpend onderzoek gaan we dromen en denken over mogelijke benutting. Hierbij willen wij de volle breedte van de ‘Utrechtse barcode’ (Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040) bespelen, maar kijken we ook naar specifieke functies binnen de nieuwe stedelijke gemeenschap. Het gaat dan niet zozeer om maatvoering als om identiteit, beleving en place-making. Het gesprek hierover willen wij voeren met het gemeentelijke projectteam, de ontwikkelaars en creatief vermogen ‘van buiten’.
Dit alles vormt input voor de ruimtelijke scenario’s die in de loop van 2024-2025 zullen worden opgesteld. Hier voorzien wij een interessante dialoog tussen erfgoed en de klimaat-adaptieve opgaven van deze tijd. We noemden al het ‘groene stempel’ tegen hittestress. Een cruciale variabele wordt het bouwpeil van het nieuwe stadsdeel – een precaire balans tussen nat en droog. Dan is er nog het vraagstuk van waterbergend vermogen: zou het kunnen dat de archeologie (in de vorm van de oude rivierbedding) en klimaatadaptatie hier straks een bondgenootschap aangaan? Pas als deze vragen zijn beantwoord, kunnen er toekomstbestendige en erfgoed-inclusieve scenario’s worden opgesteld voor Rijnenburg