Op het eerste gezicht oogt Rijnenburg, een poldergebied in het zuidwesten van Utrecht, als vele andere veenweidelandschappen. Langwerpige landbouwpercelen liggen keurig naast elkaar, gescheiden door kaarsrechte watergangen. Wegen met boerderijen lopen als linten afgezet met franje dwars door de akkers en weiden. Wie dit landschap leert lezen, ontdekt een dynamische geschiedenis van overstromingen en afzettingen, ontginning en waterbeheer, bewoning en verkaveling.
Door: Eric Burgers
De gemeente Utrecht wil uitbreiden, door in Rijnenburg een compacte gemengde stedelijke wijk te realiseren met 22.000 tot 25.000 nieuwe woningen. Het poldergebied, begrensd door de A12, de A2 en de Hollandsche IJssel, wordt dan opnieuw bebouwd en bevolkt. De beoogde gebiedsontwikkeling is een onderdeel van het door het Rijk in het NOVEX-programma voor grootschalige woningbouw aangemerkte Utrecht Groot Merwede.
Hoe woningen, groene verblijfsruimte, verkeersinfrastructuur maar ook ruimtelijke functies zoals energieopwekking, recreatie en sport samenkomen legt de gemeente vast in een masterplan. Aan dit plan liggen ruimtelijke scenario’s ten grondslag. Voor het verleden van Rijnenburg is een sleutelrol weggelegd. Hoe deze kan worden ingevuld, volgt uit verkennend archeologisch onderzoek en verkennend ontwerpend onderzoek. Beide zijn voor de zomer van 2024 afgerond. De opbrengst van het ontwerpend onderzoek is uitgewerkt tot een ruimtelijke analyse. Dit artikel schetst de bijzondere context waarin het heeft plaatsgevonden.
Een andere volgorde: archeologie aan de basis van planvorming en ontwerp
Rijnenburg, vernoemd naar het voormalige kasteel aan de Nedereindseweg, is sinds 2001 een buurt in de Utrechtse wijk Vleuten-De Meern. In de ijzertijd, de Romeinse tijd en de late middeleeuwen streken hier mensen neer. Ze schiepen nederzettingen en bewerkten en bebouwden het land. Van het tracé van een Romeins kanaal tot sporen van een ridderhofstad: boven én onder het maaiveld is pakweg drieduizend jaar verleden tijd in gestolde vorm bewaard gebleven. Alle reden voor de gemeente om de archeologie en cultuurhistorie van dit gebied als uitgangspunt te nemen voor een volgende episode van ontwikkeling en vestiging.
Al in 2008 brachten archeologen de bijzondere status van het bodemarchief aan het licht. Uit grondboringen bleek dat het hart van het gebied een hoge dichtheid van vindplaatsen herbergt, voornamelijk uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen. Aangezien Rijnenburg zich in het achterland van de noordelijke grens (Limes) van het Romeinse rijk bevindt, is een voor de historische beeldvorming relevante vraag hoe populatie en cultivering zich verhouden tot het grotere Romeinse grenssysteem. Ook voor reconstructie van de waterstaatkundige geschiedenis van Nederland biedt Rijnenburg aanknopingspunten. Zo vormde de Meerndijk in de middeleeuwen een bestuurlijke grens, waardoor de afwatering van de polders in het geding kwam.
Redenen voor archeologisch onderzoek
Wat zich precies onder de grond bevindt aan sporen en vindplaatsen en hoe waardevol deze in cultuurhistorisch opzicht zijn, kan alleen aan de hand van nader onderzoek worden bepaald. Nu is het zo dat de in archeologisch opzicht rijkste plekken ook de voor woningbouw meest aantrekkelijke bouwgronden zijn. Namelijk de hoger gelegen oeverwallen en stroomruggen, afzettingen van inmiddels verdwenen rivierlopen.
Ruimtelijke ontwikkeling gaat doorgaans gepaard met een vorm van archeologisch onderzoek, variërend van een bureaustudie tot een volledige opgraving. Gemeenten hebben namelijk de plicht om te toetsen of het belang van de archeologie voldoende is meegewogen in, bijvoorbeeld, een wijziging in een bestemmingsplan of een ingediende bouwaanvraag. Hiertoe kunnen zij een initiatiefnemer vragen archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Volgens het Europese Verdrag van Valetta (Malta) uit 1992 dient de partij die het initiatief neemt om de bodem om te woelen zelf het archeologisch onderzoek te bekostigen. In een voor een grootschalige gebiedsontwikkeling te doorlopen ruimtelijk planproces is het gebruikelijk dat (verplicht) archeologisch onderzoek wordt verricht wanneer vanuit een grondexploitatie hiervoor geld vrijkomt. De ruimtelijke planvorming bevindt zich dan echter al in een vergevorderd stadium; mogelijkheden voor inpassing van waardevol erfgoed zijn zodoende beperkt.
Ruimte voor archeologisch onderzoek
Mede op basis van door het Rijk toegekende middelen (de nationale Erfgoed Deal) heeft de gemeente Utrecht in overleg met grondeigenaren besloten dit voor Rijnenburg anders aan te pakken en archeologisch onderzoek voorop te stellen. De eerste, verkennende en inventariserende fase is afgerond. De volgende fase, diepgaande analyse van de opbrengsten, heeft in de tweede helft van 2024 en in 2025 plaats.
Waarom doet de gemeente dit? Ten eerste, omdat een scherp beeld van de cultuurhistorische waarde van vindplaatsen en sporen onderbouwde besluitvorming over (gedeeltelijk) behoud en inpassing in de wijk mogelijk maakt. Ofwel, gemeente en grondeigenaren worden in staat gesteld invulling te geven aan goed rentmeesterschap. Een ander gedeeld belang houdt in dat wellicht hoog oplopende onderzoekskosten voor archeologisch rijke gebiedsdelen uitblijven doordat het bodemarchief daar weloverwogen kan worden ontzien.
Ten tweede, omdat gedegen kennis van de ontwikkeling van bodem- en watersystemen, vegetatie en ruimtelijke structuren in het gebied aan de basis ligt van een nieuw, aardkundig en ecologisch onderbouwd ruimtelijk raamwerk. Een raamwerk dat de ontwikkeling van een klimaatbestendige en natuurinclusieve wijk begunstigt.
Ten derde, omdat inzicht in historische gebruiken, leefstijlen en woonvormen kan bijdragen aan een nieuwe gebiedsidentiteit. Er wordt, kortom, een verrijking van het plan- en ontwerpproces bereikt die kan uitmonden in een hoogwaardige gebiedsontwikkeling.
Erik Graafstal (afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht): “Anders dan in Leidsche Rijn ligt onder de weilanden en maïsvelden van Rijnenburg een puntgaaf archeologisch archief.”
Landschap lezen: ontwerpend onderzoek naar de potentie van erfgoed
In het voorjaar van 2024 organiseerde de gemeente Utrecht met architectuurcentrum AORTA twee ontwerpateliers. Onder leiding van Maike van Stiphout (DS landschapsarchitecten) bogen medewerkers van de gemeente, grondeigenaren, ontwerpers en andere betrokkenen zich over mogelijke rollen en manifestaties van archeologie en cultureel erfgoed in het publieke domein van het nieuwe Rijnenburg.
Zodat zij beslagen ten ijs komen, krijgen de aanwezigen eerst een inleiding op het onderwerp ‘ontwerpen met erfgoed’. Aan de hand van voorbeelden elders in Nederland legt Van Stiphout uit hoe boven- en ondergrondse structuren, objecten en materialen kunnen worden behouden dan wel teruggebracht in de nieuwe wijk. Ze onderscheidt drie te bewandelen wegen: renovatie, restauratie en inspiratie. Het verleden kan letterlijk zichtbaar worden gemaakt, maar ernaar verwijzen is ook een optie. Volgens Van Stiphout is ruimtelijk ontwerp het domein van zowel de encyclopedische als de romantische mens. Enerzijds is er behoefte aan feitenkennis en anderzijds aan het vermogen te dromen. “Als je gaat ontwerpen met erfgoed zijn dat de twee polen waartussen je beweegt.”
Gemeentelijk archeoloog Erik Graafstal schetst de ontwikkeling van Rijnenburg als (bewoond) landschap. Wanneer en waar is sprake van bevolking en cultivering? Hoe verhoudt het gebied zich tot de Romeinse grensregio en middeleeuws Utrecht? Ook vat hij de stand van zaken in het recente archeologisch onderzoek samen. Om in enkele maanden tijd een representatief beeld te kunnen vormen van wat zich in en onder de bovenste grondlaag (de bouwvoor) bevindt heeft men deels innovatieve technieken zoals droneopnames, warmtebeelden en grondradar ingezet. De resultaten worden gecombineerd met informatie uit oude en nieuwe proefsleuven. Ook ontdekkingen van metaaldetectorhobbyisten en andere vrijwilligers zijn geïnventariseerd. Door al deze bronnen in samenhang te beschouwen, verwachten de specialisten de archeologisch rijkste terreinen bij benadering te kunnen identificeren.
Aangezien het archeologisch veldwerk gaande is tijdens de ontwerpateliers, kan Graafstal informatie heet van de naald met de aanwezigen delen. Zoals de ontdekking van een Romeinse nederzetting, 300 meter lang, langs de Meerndijk en de bevestiging van het vermoeden dat zich in de bodem een door Romeinen gegraven watergang bevindt. “Een verbinding die Rijnenburg koppelt aan de Romeinse kolonisatie van deze regio aan het begin van de 1e eeuw.”
Eerste aanzetten
In drie groepen, onder begeleiding van een erfgoeddeskundige en een ontwerper, buigen deelnemers zich over opeenvolgende vraagstukken. Met diverse kaartlagen uit een eerdere topografische studie als onderleggers schetst en tekent men aan richtingen en vormen waarin zichtbaar en onzichtbaar erfgoed een stempel kunnen drukken op de ruimtelijke planvorming. Door historisch relevante landschappelijke kenmerken en objecten te onderscheiden naar patronen (zoals een verkavelingspatroon), lijnen (rivierloop) en punten (offerplaats) vertaalt men de cultuurhistorie naar ruimtelijke elementen die vervolgens een aanleiding kunnen vormen voor ontwerp. Hierbij wordt gezocht naar samenhang met de waterhuishouding in het gebied en opgaven wat betreft klimaatadaptatie en het bevorderen van biodiversiteit.
In de synthese van functies ligt uiteindelijk het echte puzzelwerk. Welke stukjes gaan passen? Hoe kan peilbeheer in het voordeel werken van zowel bodemarchiefbehoud als waterafvoer en waterberging? Kan openbaar groen verwijzen naar het verleden (Romeinse voedselgewassen), de archeologie niet verstoren (boomwortels) én voldoende schaduw en koelte brengen gedurende almaar hetere zomers? Bepaalde deelvragen, zoals de relatie tussen beplanting, landschapshistorie en archeologie, zijn onderwerp van aparte technische studies.
Zo tekenen zich op het transparante papier van de schetsrollen de eerste grove aanzetten tot een ruimtelijk ontwerp af. Plekken en structuren met potentie worden letterlijk op de kaart gezet. De slinger van de in de Romeinse tijd bevolkte stroomrug (betrekkelijk hoog en droog) blijkt een logische drager van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Romeinse en middeleeuwse (water)infrastructuur kan opnieuw betekenis krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van paden tussen dichtbebouwde blokken. Wat als je lagergelegen natte zones (komgronden) gedeeltelijk herstelt en een beperkte overstromingsdynamiek toelaat in onbebouwde delen? Herwaardering van kwaliteiten van het oude rivierenlandschap draagt allicht bij aan een historisch-geografisch interessante én een klimaatbestendige en biodiverse leefomgeving.
Dat archeologie en erfgoed een centrale plek verdienen in de beleving van de bewoners van het toekomstige Rijnenburg staat voor de deelnemers als een paal boven water. Door vindplaatsen te markeren en te duiden houd je het landschap leesbaar, ook als dit verstedelijkt. Behalve in de vorm van objecten kan in bestrating, gevels en zelfs daktuinen naar cultuurhistorisch relevante locaties worden gerefereerd. Zoals onder meer VINDplaats Zenit in Almere aantoont, stellen door archeologie geïnspireerde activiteiten, ontmoetingsplaatsen en (moes)tuinen bewoners en belangstellenden uit de omgeving in de gelegenheid zich het verleden toe te eigenen en erop voort te borduren.
De ontwerpateliers leveren vier bouwstenen op voor verdere ruimtelijke planvorming: Bodem, Water, Ruimtelijke Dragers en Sociale Binding.
Marco Teuns (gebiedsontwikkelaar BPD, behorend tot het consortium van grondeigenaren): “Voor het succes van de gebiedsontwikkeling is een integrale en zorgvuldige benadering essentieel. De ruimtevraag van alle functies en ambities vergt keuzes die niet eenvoudig zijn. De gezamenlijke ontwerpateliers waren leerzaam en waardevol. Het was goed om zo door de archeoloog te worden meegenomen: hoe kijkt hij naar het gebied? We hebben met elkaar kunnen brainstormen over de inzet van archeologie als kans in plaats van belemmering.”
Fundering
De kop is eraf. Het archeologisch onderzoek is voortvarend gestart. In ontwerpateliers hebben gemeente Utrecht, grondeigenaren en ruimtelijk ontwerpers de cultuurhistorische waarde van Rijnenburg met elkaar verkend en verbeeld, als grondslag voor de beoogde gebiedsontwikkeling. De deelnemers hebben deze vroegtijdige verkenning naar eigen zeggen als een vruchtbare aanpak ervaren. Ze geven aan graag verder te gaan op de ingeslagen weg. De opgeleverde bouwstenen en nadere kwalificatie van de archeologische hotspots vormen alvast een goede fundering.
Tom van Nieuwenhuijze (strategisch projectmanager, gemeente Utrecht): “Deze aanpak maakt duidelijk dat archeologie een kwaliteit van het gebied is die de nieuwe identiteit van Rijnenburg mede kan vormen. Los van de inhoudelijke resultaten vind ik het enorm waardevol dat gemeentelijk experts vanuit erfgoed én ruimtelijke ontwikkeling deze exercitie samen met grondeigenaren hebben doorlopen. Iedereen weet nu wat er speelt en onderkent het belang ervan.”
Bouwen met Erfgoed is een project van de gemeente Utrecht, architectuurcentrum AORTA en verschillende kennispartners. Doel is de archeologische waarde van het gebied vroegtijdig in kaart te brengen en de uitkomsten hiervan sturend te laten zijn bij toekomstige gebiedsontwikkelingen. Lees verder