Datum: 10-05-2016

Lodewijk Napoleonplantsoen, Bron: Het Utrechts Archief

Tekst: Bettina van Santen

De aanwijzing van nieuwe monumenten uit de periode 1940-1970 brengt op een andere manier de naoorlogse wijken onder de aandacht. Sommige wijken hebben over aandacht weliswaar niet te klagen, maar het gaat vaak maar over één onderwerp en dat is de sociale problematiek. Met de aanwijzing van naoorlogs erfgoed komen de wijken eens op een andere manier voor het voetlicht. In het actuele kader van discussies over gezonde verstedelijking en de vraag naar extra sociale woningbouw, kan het zelfs interessant zijn om juist die naoorlogse wijken eens nader te bekijken.

Alles op wijkniveau
Een van de aspecten die in de ruimtelijke ordening van die periode een belangrijke rol speelde was de scheiding van functies. Wonen, recreëren en werken werden in afzonderlijke gebieden ondergebracht. Een wijk als Kanaleneiland toonde dat in optima forma met zijn bedrijvenstrook langs het Merwedekanaal, het multifunctionele Park Transwijk als recreatieterrein voor alle bewoners (inclusief de van groen verstoken Rivierenwijkers) en de aaneengesloten woongebieden. Het oordeel achteraf over deze scheiding van functies viel echter negatief uit: een prettige stedelijke omgeving is juist gebaat bij een menging van functies. Maar wie goed kijkt naar de opzet van de wijken, ziet dat die functiemenging op een bepaalde manier wel degelijk in het DNA zit, want alle voorzieningen waren immers op loopafstand van de woning beschikbaar. Er waren winkels voor de dagelijkse behoeften, de school voor de kinderen om de hoek, ruimten in de plint voor de polikliniek/ zuigelingenzorg, een buurtcentrum of zelfs een wijkbibliotheek. Natuurlijk was dit voorzieningencluster toen gericht op de nog volop ‘ thuiswerkende’ huisvrouw en de kinderen die geachte werden zich vooral in de omgeving van de woning op te houden. Máár de voorzieningen waren er tenminste en het is op zijn minst verrassend om anno 2016 als aanbevelingen in het kader van het IABR voor Overvecht te lezen dat er voorzieningen op buurtniveau moeten komen. In 1964 hoefde niemand dat aan te bevelen, het was vanzelfsprekend.

Bibliotheek Vaderrijndreef, Bron: Het Utrechts Archief

Gezonde verstedelijking
Het is ook interessant om de nu hoog op de agenda staande thema’s van de gezonde verstedelijking naast de naoorlogse wijken te leggen, vooral aspecten als groen in de directe omgeving, gekoppeld aan duurzame mobiliteit en meer bewegen. De toenmalige Dienst Openbare Werken hanteerde in elke wijk een doordacht schema voor de aanleg van gebruiksgroen voor alle doelgroepen. Maar ook werden routes in een wijk als Overvecht zo ontworpen dat scholen en voorzieningen altijd via een groenzone lopend bereikbaar waren. De speelplekken werden zo gepositioneerd dat kinderen dichtbij buiten konden spelen, niet gehinderd door het verkeer. En wat te denken van het principe dat de bewoning van een wijk niet werd bepaald door het inkomen, maar door de levensfase. Voor elke levensfase een passende woning, tot en met de oude dag, zodat men indien gewenst altijd binnen de wijk kon doorschuiven. De plattegronden van de woningen werden daarop afgestemd wat een grote reeks aan verschillende woning typologieën opleverde. Dit dus in tegenstelling tot de veel gehoorde bewering dat er teveel dezelfde woningen in de naoorlogse wijk aanwezig zijn. Een levensloopbestendige wijk was destijds het uitgangspunt.

Groene route Overvecht-zuid, Beeld: Bettina van Santen

Maakbaar of toch niet
Natuurlijk bleek de samenleving niet zó maakbaar als gedacht, bleef het gezin niet de hoeksteen van de samenleving, veranderden de woonwensen en brachten de jaren zeventig de eerste signalen dat niet woningnood maar milieu en duurzaamheid belangrijke thema’s zouden worden. Er valt veel te zeggen over wat er vervolgens mis ging in die ooit zo frisse, ruime en moderne naoorlogse wijken. Maar naast een veranderende samenleving en bevolkingssamenstelling speelde wisselend overheidsbeleid ook zeker mee. Achtereenvolgende bezuinigingen en dan weer concentratie sloegen gaten in het voorzieningennetwerk in de wijk. De corporaties werden eerst verzelfstandigd (‘speler op de vastgoedmarkt’) en vervolgens na enkele debacles financieel weer aan banden gelegd en gingen hun bezit verkopen. Sinds 2011 is er de regel bijgekomen dat een corporatie bijna uitsluitend moet verhuren aan mensen met een minimuminkomen (onder de €34.000 p.j.). Het principe van wonen naar levensfase wordt daarmee definitief teruggebracht tot wonen per inkomensgroep.

Maar genoeg gesomber voor dit moment, want nu de naoorlogse wijken na ruim vijftig jaar erkend worden als volwaardig deel van Utrechts lange en rijke bouwgeschiedenis, mogen deze wijken met hun ruimtelijke principes en diversiteit aan woning typologieën ook met andere ogen bekeken worden. Voor de bewoners van deze wijken zal het in ieder geval een opsteker zijn dat erfgoed zich niet beperkt tot de binnenstad van Utrecht of het de omgeving van het Wilhelminapark, maar gewoon ‘om de hoek’ ligt.


Bettina van Santen is erfgoeddeskundige bij de gemeente Utrecht.

Ook interessant: